Blog

Een bezoekje en een meditatietje

Hij ging op bezoek bij de mevrouw. Eerst zaten ze in de tuin, en keuvelden over van alles. Onder andere praatten ze over hypnose en trance. Zij legde er wat dingen van uit. “Trance” bleek eigenlijk, in simpele vorm, niet iets heel onbekends te zijn, als je je ergens op concentreerde, en als iemand wat tegen je zei wat je in eerste instantie niet hoort en dan “Hu?” zegt, dat bleek ook al trance te zijn. Als je je ergens op concentreerde, ging je in lichte trance. En hypnose was daaraan gerelateerd. Ze spraken af dat zij hem in een lichte trance zou brengen: het leek erg op een geleide meditatie.

Hij ging zitten op de stoel. Ze begon met hem eerst rustig te laten ademhalen. Hij moest zich concentreren op bepaalde plekken op en in zijn lichaam, en daarna op iets om hem heen. Hij moest proberen dat als wit licht te zien. Hij concentreerde zich onderwijl, maar hij merkte dat hij dat witte niet voor de geest kon halen. Dat lukte niet. Hij zag wel wat blauw. “Wat voor kleuren zie je om je heen?” Hij keek naar wat hij om zich heen voorstelde. Hij zag donker, en dat zei hij ook: “Ik zie donker. Ik krijg daar geen licht voorgesteld.” Zo soms heb je van die dingen. Het experiment om niet aan een roze olifant te denken – en dan is ie er juist. Nu was dat met dat witte licht. Hij kon het niet om zich heen voorstellen, hij zag donkerte.

“Waar zie je dat zwarte?” vroeg ze. Hij stelde het zich vooral zwart voor achter hem, voor hem was het open. “Kun je dat zwart weghalen? Of verplaatsen?” Hij probeerde zich dat voor te stellen maar het zat nog steeds achter hem. “Nee dat lukt niet.”
“En als je je omdraait?”
“Ik kan me niet voorstellen dat ik me omdraai als ik op mijn plek blijf zitten in het echt.”
“Doe het maar. Draai je maar om. Draai je met stoel en al om.” Hij stond op en draaide zijn stoel om. (Zij verplaatste zich ook.)

“Waar is het zwart nu?” “Het is met me mee gedraaid.” Hij kon nog steeds daar niks anders voorstellen dan zwarts. “Is het op precies dezelfde plek?” Hij probeerde zich voor te stellen dat het naar zijn voorzijde kwam. Maar het was grotendeels meegedraaid. Er zat iets links van hem en iets rechts achter hem. “Het zit misschien in tweeën, iets links en rechts.”
“Dat linkerdeel, concentreer je daar eens op. Ga ermee in gesprek. Wat is het? Wie is het?” Hij fantaseerde over het stuk links. Het was wel eigen. Als hij er iets aan moest toevoegen, dan ging het over hemzelf. Misschien zijn slechte dingen? De dingen die hij niet leuk vond aan hemzelf, zijn neiging verslaafd te raken aan computerspelletjes, zijn luiheid. . . Dat ben ik, misschien. De slechte dingen in me.

“Wat moet daarmee? Moet dat weg?” zei ze. “Nee, dat kon niet weg. . . dat was een deel van hemzelf. Het moet veranderen. Transformeren,” zei hij.
“Bekijk dat verder. Kun je het accepteren? Liefhebben? Schoonmaken?” Hij focuste zich erop. Hij moest dat stuk van hem accepteren. Hij probeerde het te accepteren, dit deel van hem. En hij voelde dat het in principe niet slecht was. [Nu achteraf vatte hij het als volgt samen: Het was gewoon een deel van hem, stukjes van zijn karakter. Zijn drive om zijn hoofd bezig te houden, zijn interesse in bepaalde dingen. Dat maakte hem mooi. Het kwam er alleen rottig uit, in de vorm van bijvoorbeeld interesse in een computerspelletje. Dit alles bedacht hij niet op dat moment, dat was meer het resultaat achteraf, maar hij voelde er wel zoiets bij, of had er zo’n beeld bij. Het is zo ontzettend moeilijk te beschrijven wat je nou in je hooft ziet, “terwijl je fantaseert” of “kijkt”, of wat het ook is dat je dan doet. . . ]

Hij probeerde het in gedachten schoon te maken: dat deel van hem mocht er zijn. Het werd lichter, en voelde nu meer rood, als hij er een kleur aan moest geven. Toen zij vroeg hoe het
er nu uitzag, zei hij dat ook. (Het had ook bruin kunnen zijn. . .maar niet geel bijvoorbeeld.) En dan nu dat rechterdeel. “Wat of wie is dat?” Hij had begrepen dat je rug je verleden is. Hij moest aan zijn ouders denken. Hij kon het wel rijmen met zijn ouders. [Dit ging dan zo: als hij aan zijn ouders dacht, dan kon dat stuk best met zijn ouders geassocieerd worden en dan voelde dat niet raar. Als hij het zou associëren aan iets anders, zoals bijvoorbeeld mensen op zijn werk, dan klopte dat niet. Even ter verduidelijking. Maar het bleef iets dat hij zich voorstelde”. ] “Het zijn mijn ouders. ”

“Laat ze maar los. Als je ze loslaat, kunnen zij hun eigen dingen oplossen.” Hij probeerde ze liefdevol los te laten. Ze waren er nog steeds, maar los: hun kleur veranderde, en een deel van hen dreef als een wolk langzaam weg. “Is het zwart nu weg?” Nee, het was er nog, dat “zijn ouders deel” zat rechts van zijn schouder, dit zat meer tegen zijn schouderblad aan of zo. Nee, er is nog wat. “Wat of wie is dat.” Oude vriendschappen. Die niet meer helemaal bij me horen. Daar had ik vroeger veel gemeen mee, maar nu is dat minder. “Laat maar los.” Een deel kon hij loslaten, het waren een soort zwarte tentakeltjes die in hem vastzaten. Ze lieten echter redelijk gemakkelijk los. Dat zei hij ook. Behalve een. Die bleef zitten. Er is er eentje die krijg ik niet los. “Wie of wat is dat?” Hij voelde. Het moest wel zijn ex-vrouw zijn. “Het is mijn ex.”
“Laat haar maar los.” Hij probeerde het, maar dit was moeilijk. Het beeld dat hij zich nu voorstelde was als iets zwarts, met veel kleine tentakels, als uitlopers in haarvaten, die in hem groeiden. Het zat vast aan zijn schouderblad. Hij bleef een tijd stil.

“Als het niet lukt, misschien moet je hulp vragen. Vraag maar om hulp.” Hij probeerde zich hulp voor te stellen. Bijvoorbeeld, een draak. Die begon als een hond aan de zwarte dingen te kauwen. Maar hij kon dan nooit de hele wortel eruit trekken. “Misschien moet je het met liefde eruit wassen. Probeer liefde te voelen.” Heel even kon hij warme liefde voor alles dat bestond voelen in zichzelf, en voelde hoe hij van binnenuit werd schoongewasemd. Het zwarte werd losgestoomd, zeg maar. Maar dat gevoel was maar een tel – toen was hij het kwijt, en hij probeerde het bijna krampachtig terug te halen. Na een tijdje vroeg ze: “Hoe voel je je nu?”

“Gefrustreerd,” zei hij.

“Dat is goed, wees maar gefrustreerd. Want hoe gefrustreerder je word, hoe makkelijker het gaat. Hoe meer weerstand je ondervindt, hoe makkelijker het gaat.” Hij ontspande. De meditatie ging nog een tijdje verder. Hij was in staat geweest veel van dat zwarte weg te halen, er bleef bloederig rood over. Of alles weg was, wist hij niet. Ze waren lang bezig geweest, maar hij voelde zich fijn. Hij voelde ook een beetje pijn in zijn schouder, alsof hij zich bewust was geworden van wat stijfheid in zijn spieren daar. Hij had nog steeds het gevoel dat hij daar geopereerd was, en dat het bloedde en moest herstellen. . .Maar het gaf een goed gevoel dat hij zichzelf had kunnen schoonmaken.

Deze ervaring was erg interessant voor hem. Hij had een aantal dingen geleerd: Trance is een heel breed, en gewoon begrip. Een hele diepe trance is dat wat hij als “trance” zag, maar dit wat hij nu deed was dat ook. Verder was het erg vergelijkbaar met mediteren: gewoon zitten en rustig worden, en je concentreren op verschillende dingen. En dan: waar hij altijd tegenaan zwabberde was het verschil tussen waarnemen en zich voorstellen, en fantaseren. Ook om zichzelf niet voor de gek te houden, om te denken dat je iets waarneemt en het niet waarneemt.

Welnu. Je kon je, op een bepaalde manier, niet alles zomaar voorstellen. Het echt voor “ogen” halen. Zowiezo waren er grenzen aan hoe sterk je iets voor ogen kon halen: het was in het echt toch altijd echter”. Als je je wat voorstelde, dan was het altijd een beetje vagig. Hoe bruin was bruin, als je het je voorstelde. . . ? Het was minder omlijnd, en ook veranderbaar.
En soms als je je dan iets wilde voorstellen dan ging dat moeilijk. “Dan kwam je er niet bij”. En dan verscheen er voor je geestesoog iets anders, of helemaal niets. Zo was er in deze meditatie iets zwarts dat in de weg zat. En het rare was dat toen hij zich met dat zwarte ging bezighouden, dat het uiteenviel in onderdelen, en uiteindelijk ook weggewaaid kon worden
of getransformeerd in wat anders. En dan veranderde het in een andere kleur, en dat was dan ook een kleur die hij soort van “uitkoos” (het had misschien ook wat anders kunnen zijn), maar dan kon hij het wel gemakkelijk in die kleur laten veranderen (er zat niks “in de weg”).

Zo werd een zwart deel van hem rood, maar het had ook een andere kleur kunnen hebben. Maar het werd in ieder geval lichter dan zwart, en eerst kon hij er geen andere kleur aangeven.
Het was heel raar om dan achteraf zo’n verhaal te hebben en dat op te schrijven. Had hij dit verhaal een tijd geleden gelezen, dan had hij gedacht “zoiets kan ik helemaal niet”. Nu was het een soort. . . fantasietje dat hij mee had gemaakt en opgeschreven. Maar als hij het teruglas, was het precies zo’n verslag van een malloot die iets geks meemaakt, en wat hem nooit overkwam. Die vreemde ervaringen waren misschien op papier gezet, maar waren nog steeds net zo onstoffelijk, ontastbaar en wazig als voorheen. Was de fantasiewereld, gedachtewereld, droomwereld, “je voorstellen-wereld veel echter” dan hij ooit had gedacht?? Ook als hij dat accepteerde, dan veranderde dat niets aan het feit dat dat nog steeds helemaal ontastbaar, wazig en zintuigloos was. Het was voor hem in ieder geval totaal niet zoals sommige mensen hadden, dat ze echt iets met een zintuig waarnamen. (Maar of hij daar nou jaloers op zou moeten zijn. . . )

Bron: Anoniem

Gepubliceerd met toestemming van de schrijver.

0 Reacties

Reageer op dit bericht