Blog

Het jonge olifantje Liesbeth

Een verhaaltje voor kinderen en ouderen.
Er was eens een jong olifantje. Ze was 6 jaar oud, en heel erg mooi. De naam van het olifantje was Liesbeth. Olifantje Liesbeth leefde in een grote kudde, samen met andere olifanten.

Er waren allerlei soorten olifanten in deze kudde. Vaders, moeders, ooms en tantes.  Broers, zussen, neven en nichten. Er waren zelfs opa’s en oma’s bij. Liesbeth was snel afgeleid door allerlei dingen die interessant, leuk en mooi waren. Bijvoorbeeld een mier die over de grond kroop. Of een blaadje dat net van de boom naar beneden dwarrelde. Of gewoon de wolken die door de lucht dreven.

De andere olifanten trompetterden wel als het jonge olifantje weer eens achter bleef of dreigde te verdwalen maar op een dag gebeurde het onvermijdelijke. Liesbeth raakte de kudde kwijt.

‘Wat raar’ dacht ze. Net waren ze allemaal nog hier, bij de drinkplaats en nu hoor of zie ik niemand meer. Het jonge olifantje trompetterde hard, om de anderen te roepen maar er kwam geen reactie. ‘Wat moet ik nu doen?’ dacht ze. ‘Eerst maar eens even afwachten, ze komen vast zo weer terug. Snel genoeg zullen ze merken dat ik er niet meer bij ben en dan komen ze me echt weer ophalen. Zo zal het zeker gaan’.

De jonge Liesbeth was vol vertrouwen en ging rustig verder met het bestuderen van alles wat interessant, leuk en mooi was. Ze snuffelde hier, snuffelde daar, keek dromerig naar een vogel en verdiepte zich in een colonne mieren die netjes achter elkaar op weg waren naar huis.
Maar ze raakte daardoor steeds verder weg van de drinkplaats. Zonder het te merken was ze op de savanne aangekomen. En het werd ook al een beetje donker.
Liesbeth maakte zich heus geen zorgen hoor. Er stond verderop een boom en daar kon ze vast lekker onder slapen. ‘Morgen vind ik wel een nieuwe kudde en dan is alles weer in orde’ dacht ze. Ze at nog wat gras en viel even later heerlijk in een diepe slaap.

Het was een fijne nacht. De maan scheen en wierp een zijden glans over de savanne.  De sterren waren net kleine lichtjes en gaven haar een gevoel van geborgenheid. Ze droomde over de nieuwe kudde en hoe ze allemaal samen zouden leven en spelen.

In de ochtend was Liesbeth al weer vroeg wakker. Ze rekte zich eens goed uit, at van een veldje met heerlijk vers gras en ging vol goede moed op zoek naar een nieuwe kudde.

Als eerste kwam ze een groep leeuwen tegen. ‘Mmmm, dat lijkt wel een kudde!’ dacht ze. Bij hen kon ze zich gemakkelijk aansluiten. Dan kon ze net als de leeuwen lekker de hele dag in de zon liggen slapen. Leeuwen hoefden immers maar soms op jacht om eten te zoeken. En verder konden ze elkaar een beetje kroelen en plagen.

Het leek haar heerlijk om zich aan te sluiten bij de leeuwen. En zo gezegd, zo gedaan. Toen ze bij de leeuwen aankwam, keek een grote, fiere leeuw naar haar. Dat was vast de leider van de leeuwen. Hij vroeg aan Liesbeth ‘Wat kom je hier doen, jonge olifant?’ Ze legde uit dat haar kudde van olifanten niet meer in de buurt was, en vroeg vriendelijk of ze zich bij de leeuwen mocht aansluiten.

‘Tja’ zei de leeuwenleider, en wreef peinzend met zijn klauw over zijn snuit.
‘Dat is natuurlijk wel goed, maar je moet er wel rekening mee houden dat als we honger krijgen wij je misschien zullen gaan… opeten! Jij zou namelijk een makkelijke prooi voor ons zijn. En aangezien we liever lui dan moe zijn …. Maar je bent welkom, hoor!’.

Het olifantje schrok hier wel een beetje van. Dat was geen erg prettig vooruitzicht.
Ze keek een beetje onzeker rond naar de leeuwen, die haar nieuwsgierig opnamen.
Bedremmeld mompelde ze dat ze dan maar verder ging zoeken.

Vol goede moed ging de kleine Liesbeth verder. Er was vast wel een kudde die haar niet zou willen opeten! Na een tijdje kwam ze een groepje geiten tegen. ‘Geiten zijn graseters ‘ wist ze, dus er was geen gevaar om te worden opgegeten. Geiten waren lief en rustig.
Vol zelfvertrouwen stapte ze op een oude en voorname geit af die door de andere geiten met ontzag werd bekeken, en vroeg of er een plekje vrij was in de kudde. De wijze geit keek eens goed naar het jonge olifantje. Hij dacht duidelijk diep na want zijn hoorns trilden en alle geiten werden stil. Ineens sprak de geit. ‘Het is goed is om een grote geit in de kudde te hebben. Je hebt altijd schaduw bij de hand en een grote geit kan makkelijker bij de hoge blaadjes’. Vol ontzag luisterden de andere geiten naar hem, en mekkerden instemmend. Liesbeth mocht zich bij hen aansluiten en mee op zoek gaan naar voedsel.

De geiten waren net op weg naar een nieuwe weide waar voldoende gras groeide voor hen allemaal. Samen gingen ze op pad. De wijze geit liep voorop en de rest liep er achter, natuurlijk zo nu en dan een plukje gras verschalkend, want dat was niet te versmaden. Liesbeth babbelde opgetogen met een jong geitje dat naast haar liep.
Ze liepen richting de bergen. Het pad dat ze volgden werd een beetje smal voor het jonge olifantje. De kleine voetjes van de geiten pasten makkelijk op het pad, maar haar grotere olifantenvoeten hadden moeite om houvast te vinden. Ze begon zich een beetje zorgen te maken, en vroeg of het nog ver was. ‘Nee hoor’ zei het jonge geitje, ’nog even over die richel daar, dan dat paadje daar en dan zijn we er’.

Liesbeth keek omhoog en besefte dat de richel veel te smal en te hoog was voor een olifant, ook al was ze nog zo jong. Dit zou haar nooit lukken. Ze bleef staan en de geiten liepen door. Het jonge geitje keek nog een keer om en zwaaide vriendelijk met zijn staart,

En weer was ze alleen. Een beetje moedeloos liep het jonge olifantje terug naar de savanne. De zon stond inmiddels hoog aan de hemel. Er trokken een paar wolkjes door de lucht. Het water in een klein beekje kabbelde vrolijk in het zonlicht. Bij het zien van al dit moois werd Liesbeth weer  vrolijker. Het zou vast goed komen, ze moest alleen nog even verder zoeken naar een goede kudde,  dan kon ze weer net zo zorgeloos als vroeger spelen, slapen, en al het mooie in de wereld onderzoeken.

Liesbeth loopt uren door de savanne. In de verte ziet ze een kudde zebra’s voorbij rennen, maar ook al is ze jong, ze heeft wel geleerd dat Zebra’s zo hard lopen als de wind tijdens een storm.
Dus ze probeert ze maar niet te volgen. Ze loopt, en loopt, en besluit dan even te rusten onder een grote, prachtige boom. Ze is een beetje slaperig. Geeuwend eet ze wat van de bast van de boom, en tekent figuurtjes met haar slurf in het zand.

Plotseling ziet ze in haar ooghoeken iets op haar afkomen. Het lijkt wel een kudde!
Maar wat een bijzondere! Als ze zich inspant, met geknepen ogen, om ze goed te kunnen zien, ziet ze dat alle dieren in de kudde verschillend zijn. Een van hen is groot, een ander klein. Die heeft een staart, en die hoorns. Geel, bruin, zelfs groen in hun vacht of in hun veren. Ze kan niet wachten tot ze bij haar zijn en schuifelt zenuwachtig in het zand.

Als de dieren bij haar zijn, komt een van de dieren naar haar toe en groet haar vriendelijk. Ze heeft een bruine vacht en glanzende, grote groene ogen.
‘Jullie zijn allemaal verschillend!’ zegt Liesbeth verbaasd. Het dier antwoord lachend ‘Leuk hè?’. ‘Maar is dat niet lastig dan?’ vraagt het jonge olifantje, ‘als iedereen iets anders kan, en iedereen iets anders wil?’

‘Nee, kleine olifant’ zegt het dier, en haar groene ogen lichten vrolijk op. “Het is juist heel fijn om verschillend te zijn. We hebben allemaal andere vrienden, en andere familie, en we zijn allemaal op een verschillende plek geboren. Kijk maar naar Himba’.
Ze wijst op een klein varkentje dat met veel plezier op zijn rug in het zand een bad neemt, en opspringt als het zijn naam hoort. ‘Tot uw dienst!’ roept het vrolijk.
‘Wij kunnen van elkaar leren, en elkaar helpen bij de dingen die we moeilijk vinden. Himba hier kan als de beste truffels vinden, en Frus daar, kan vliegen en scheren over de bergen en ons vertellen waar het water is. Iedereen bij ons is bijzonder, en heeeel speciaal. En allemaal voelen  we ons op ons gemak in deze kudde – iedereen is anders, maar we horen bij elkaar zoals de sterren bij de nacht! En niemand hoeft zich te schamen omdat hij anders is!’

Liesbeth is er stil van. Ze wil heel graag bij de kudde horen, zo graag, dat ze bijna over haar woorden struikelt. ‘Ik zou ook wel bij deze kudde willen horen’ zegt ze, ‘maar ik weet niet of ik wel  zo bijzonder ben? Ik ken niets speciaals hoor’.

Alle ogen kijken verbaasd naar haar. Himba gaat recht op zijn pootjes staan, zijn armen in zijn zij, en neemt het woord namens de groep. ‘Wat zeg je nu?!’ zegt hij met een glimlach.
‘Hoezo ben jij niet bijzonder? Zelden hebben we iemand gezien die zo sterk is als jij. En dan die slurf! Daarmee kun je hoog in een boom blaadjes plukken. Je kunt er zware boomstammen mee sjouwen, en water spuiten in een prachtige fontein! ‘.
De andere dieren knikken instemmend. ‘Je hebt zulke prachtige oren, daarmee kun je heerlijk koel wapperen!’ zegt een kleine bever dapper. En andere dieren noemen allemaal prijzende dingen  over Liesbeth, zo veel, dat ze er van moet blozen.

En zonder omhaal wordt ze opgenomen in de kudde. Het is inmiddels avond geworden, en alle dieren zoeken een plekje om te gaan slapen bij een groepje bomen aan de voet van een heuvel.
Liesbeth ligt tussen drie andere dieren in, die zelfs een beetje hebben gekibbeld over wie er het dichtst bij haar mocht liggen slapen. Ze praten nog over allerlei en over nog een beetje meer, voordat ze, warm tegen elkaar liggend, met een tevreden zucht in slaap vallen. Ze voelt zich heel warm en blij van binnen. Ze droomt. Over een nieuwe kudde, die zo bijzonder is dat het wel een droom zelf lijkt. Een droom waar het jonge olifantje voortaan bij hoort.

2 Reacties

Laat een reactie achter bij Marieta Weemen Reactie annuleren